De WVA wil af van precariobelasting als betaling voor de publiekrechtelijke ligplaats. De LWO draagt bij aan de juridische procedure om dat te bewerkstelligen.
De Woonboot Vereniging Amsterdam (WVA) en de Landelijke Waterwoon Organisatie (LWO) gaan, na een eerdere rechtszaak tegen de gemeente verloren te hebben, door met het juridisch aanvechten van precariobelasting als vergoeding voor de ligplaats van woonboten in Amsterdam. Het WBK vindt dit zorgelijk (zie eerdere artikelen ) en is meerdere keren hierover in gesprek gegaan met beide partijen.
Waarom vindt het WBK dit geen goede koers?
Bij slagen van deze procedure moet de gemeente de bootbewoners een huurovereenkomst of een erfpachtcontract aanbieden. WVA mikt zelfs op in woonbotenland niet eerder vertoond volledige pacht. Alle drie zijn dit privaatrechtelijke constructies. Een volledige pacht is altijd voor een beperkt aantal jaren, terwijl de publiekrechtelijke ligplaatsvergunning -die uitmondt in de precario belasting – in Amsterdam voor onbeperkte tijd is afgegeven.
Een nadeel is dat zowel voor huurcontacten als voor (erf)pachtcontracten de gemeente een prijs moet (laten) vaststellen. Dat gebeurt dan door een taxatie van de grondwaarde van de ligplaats – en bij pacht ook de woonboot – naar marktwaarde. Een marktwaarde die in Amsterdam de laatste jaren voor Nederland uitzonderlijk hoog is opgelopen.
De nog onbekende uitkomst van de te taxeren (grond)waarde zal dus onvermijdelijk een veel hogere m² prijs voor de ligplaats opleveren dan die nu per jaar als precario wordt geheven. Op basis van de in 2022 gevraagde prijzen voor ligplaatsen onder erfpacht, is verdubbeling tot verdrievoudiging van de m² prijs waarschijnlijk.
Waarom vindt het WVA dit dan wel een goed idee?
De WVA gokt erop dat de bootbewoner met een privaatrechtelijke overeenkomst een grotere eigendomsaanspraak heeft en daarmee een hogere hypotheek kan afsluiten. Het gaat WVA dus helemaal niet om ligplaatszekerheid zoals zij doen voorkomen, maar om een financiële constructie. Een constructie die vooral interessant is voor beleggers die één of meerdere woonboten exploiteren voor permanent bedrijfsmatige verhuur.
Wetswijziging
De LWO zet in op een wetswijziging waarin woonboten juridisch als onroerend goed worden beschouwd. Hypotheekbanken verlangen nu een opslag van 0,8% voor roerend goed zoals woonboten ten opzichte van woningen op het droge. De WVA en de LWO veronderstellen dat de opslag in de hypotheekrente voor woonboten zal vervallen als woonboten van roerend naar onroerend goed worden overgeheveld.
Of deze hoop verwezenlijkt wordt is een gok, want banken kunnen nooit tot zo’n tariefverlaging verplicht worden. Drijvend onroerend goed blijft in de risicobeoordeling van financiers altijd groter dan voor onroerend goed op het droge. Bedenk altijd dat een hypotheekbank er niet is voor zijn klanten, maar om aan zijn klanten te verdienen.
Voordelig voor de één, nadelig voor de ander.
De WVA en de LWO zetten de voordelen van de lage prijszetting op publiekrechtelijke ligplaatsen moedwillig op het spel, voor alle bootbewoners, dus ook voor degenen die het relatief lage precariotarief graag willen behouden. Dit is alleen in het belang van exploitanten en beleggers in woonboten en nieuwere waterbewoners die hun woonboot, waterwoning of -villa met (te)veel schuld hebben aangekocht. Maar ook voor hen geldt: nergens is nog gebleken dat een privaatrechtelijke ligplaats ook werkelijk lagere hypotheekkosten oplevert dan op publiek water.
De LWO gaat een juridisch gevecht aan ten behoeve van een beperkte groep woonbooteigenaren. Helaas worden in dit avontuur alle andere bootbewoners meegesleept. Daarmee lijkt de LWO ver afgedwaald van het doel om belangenbehartiger te zijn voor alle bootbewoners en dat is jammer.