Aan: het Dagelijks Bestuur van het
Stadsdeel Amsterdam-Noord
Postbus 37608
1030 BB Amsterdam
Amsterdam, 22 juni 2005
KLACHT
M.b.t. afhandeling brieven over aangewezen ligplaatsen (artikel 31) en artikel 88 Huisvestingswet
Geacht bestuur,
Bij brief van 26 augustus 2004 hebben wij juridisch onderbouwd waarom het verzoek van uw afdelingsmanager ir. A.P.M. van Dongen van het Stadsdeel Amsterdam-Noord om een ligplaatsvergunning aan te vragen voor de aangewezen ligplaatsen onterecht is. Omdat er geen reactie op onze brief kwam, is op 8 november 2004 een korte samenvatting van de brief van 26 augustus aan u gestuurd. Ook daarop is geen reactie gekomen. Daarom hebben wij op 6 december 2004 opnieuw aan het Dagelijks Bestuur verzocht onze brieven te beantwoorden met het verzoek om binnen 10 dagen schriftelijk te reageren.
Na ruim vier maanden op 3 januari 2005 (26 augustus 2004 – 3 januari 2005) hebben wij tot onze verbazing op de brief van 8 november wel een antwoord gekregen, maar niet op de brief van 26 augustus 2004. Gezien de gehanteerde termijn van beantwoording op onze brief van 26 augustus, vinden wij dit geen behoorlijke manier van omgaan met burgers. Wij menen dat binnen een termijn van 6 weken een antwoord op een brief mogelijk moet zijn.
Bovendien wordt er niet geantwoord op onze juridische argumenten en daarbij constateren wij dat uw brief van 3 januari 2005 tegenstrijdigheden bevat. Er wordt namelijk wel bevestigd dat “om in de rechtsbescherming te blijven voorzien is in de Huisvestingswet artikel 88 opgenomen die de strekking van art. 31 van de Wet op de Woonwagens en Woonschepen (WWW) onverkort voortzet”, maar het bestuur handelt daar niet naar. Ook wordt in uw brief erop gewezen dat in art. 2.2. lid 2 van de Verordening op de Haven en het binnenwater 1995 (VHB) is bepaald dat de vergunningplicht voor woonboten niet van toepassing is op plaatsen die zijn aangewezen op grond van het genoemde art.31 van de WWW. Maar u bent in tegenstelling tot het bepaalde in de Huisvestingswet art. 88 en VHB van mening dat het vervallen van de wet en daarmee het raadsbesluit als gevolg heeft, dat deze bepaling geen inhoud meer heeft en de hier aanwezige woonboten vergunningplichtig zijn. Het lijkt ons vanwege de tegenstrijdigheid in uw brief dat er geen zorgvuldige afweging is gemaakt.
Het is namelijk wel degelijk de bedoeling van art. 88 in de Huisvestingswet dat de strekking van art. 31 van de WWW onverkort zal worden voortgezet. Dat betekent een vergunningsvrije ligplaats (de plek is immers aangewezen bij besluit van B&W). Het is een onjuiste constatering van uw kant dat deze bepaling geen inhoud meer zou hebben. Het betekent immers dat er in praktijk niets veranderd is. Gezien uw vasthoudendheid om de bewoners onder de vergunningplicht te brengen, vragen wij ons af welk belang het stadsdeel hierbij heeft. Ook gaat u niet in op onze mededeling dat het besluit tot de aangewezen ligplaatsen niet is vastgelegd in een Raadsbesluit, maar dat dit besluit genomen is door Burgemeester & Wethouders van de gemeente Amsterdam (reeds vanaf 1922). Uw bewering is dus onjuist dat dit een vervallen Raadsbesluit zou betreffen. Bovendien is dit besluit niet ingetrokken.
U merkt verder in uw brief van 3 januari 2005 op dat een stedelijke ambtelijke werkgroep voornemens is art. 2.2 lid 2 uit de Verordening op de Haven en Binnenwater te schrappen.
De brief van 20 juli 2004 aan de bewoners van de aangewezen ligplaatsen met het verzoek om een ligplaatsvergunning aan te vragen is dus voorbarig en niet aan de orde. De VHB is nog steeds van kracht. Wij mogen er toch vanuit gaan dat deze ambtelijke werkgroep zich houdt aan wat in de Huisvestingswet art. 88 en publicaties in het Staatsblad 1998 is vastgelegd en het beoogde doel daarvan. In de publicatie van het Staatsblad 459 – 1998, artikel XI, is immers opgenomen dat de Wet op de Woonwagens en Woonschepen wordt ingetrokken, met dien verstande dat gemeentelijke verordeningen die vόόr het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet krachtens art. 31 van de Wet op de Woonwagens en Woonschepen zijn vastgelegd, worden aangemerkt als verordeningen krachtens artikel 149 van de Gemeentewet. De verordening op de Haven en het binnenwater is in 1995 vastgesteld en art. 2.2. lid 2 zou dus gehandhaafd dienen te blijven.
Op 1 juni hebben wij van het DB een reactie op onze brief van 20 januari ontvangen. De beantwoording duurde weer ruim vier maanden voor een antwoord ontvangen is en we vinden deze termijn net als bij de vorige beantwoording niet behoorlijk.
Wij willen uitdrukkelijk onze bezwaren aan het DB kenbaar maken tegen het niet beantwoorden van onze vragen en juridisch argumenten in onze brieven. U meldt in uw brief van 1 juni jl. dat in de brief van 3 januari het standpunt van het DB is weergegeven, van woonboten die in het verleden waren aangewezen op grond van de WWW. Het is juist dat het DB een standpunt heeft genomen, maar het lijkt ons toch gebruikelijk en wel zo netjes als er inhoudelijk wordt ingegaan op onze argumenten. Maar dat is niet het geval. In beide brieven van het DB wordt alleen maar gezegd dat bij de komende herziening van de VHB zal worden voorgesteld om art. 2.2. lid 2. te laten vervallen. Wij vinden dit niet juist. Maar constateren ook dat er vooruit wordt gelopen op e.v.t te voeren beleid. Ook in de Nadere regeling Woonboten (NRW) van het Stadsdeel-Noord van 1998 (nog steeds van kracht) wordt expliciet verwezen naar de artikelen 2.2, 2.4 en 2.5 van de VHB betreffende art. 31 ligplaatsen. Daarbij wordt aangegeven dat als op een aangewezen plaats toch een ligplaatsvergunning wordt aangevraagd dat dit niet van toepassing is.
Wij menen dan ook dat er geen reden was om op 20 juli 2004 aan de betrokken bootbewoners te verzoeken in het vervolg een vergunning aan te vragen en deze voor 1 september te retourneren. Daarbij moeten de bewoners allerlei handelingen worden gedaan zoals invullen van: adres van de locatie van de woonboot, huidige naam, kenmerk huidige woonboot, huidige maten van de woonboot, lengte, breedte, hoogte, diepgang, of de boot eigendom is, verzoeken om een ligplaatsplaatsvergunning, een foto of bouwtekening van de woonboot, een situatietekening-plattegrond van de locatie met de woonboot daarop ingetekend, een bewijs waaruit blijkt dat je de eigenaar bent van de woonboot bijv. een kopie van een koopcontract of een uittreksel van het Kadaster moet worden ingeleverd bij de afdeling Bouwtoezicht. Dit betekent dat er heel veel handelingen verricht moeten worden en dat de bewoners behandeld worden alsof deze voor het eerst op die plek met de woonboot komen wonen. Wij vinden dit geen nette behandeling van bewoners waarvan sommige al meer dan 60 jaar op dezelfde plek wonen. Terwijl wij toch mogen verwachten dat de betrokken dienst over al deze gegevens beschikt. Wij begrijpen dan ook niet waarom deze ligplaatsvergunning niet gewoon is verstrekt aan de huidige eigenaren, zoals dit recentelijk ook is gedaan bij bootbewoners aan het Koppelingpad en Verstuiverstraat (zonder aanvraag) Hoewel ambtelijk wordt aangegeven dat de dienst Bouwtoezicht niet over alle namen beschikt lijkt ons dat curieus. De eigenaren moeten immers bekend zijn bij het stadsdeel omdat de belastingdienst in opdracht van het stadsdeel de aanslagen voor precario aan hen verstuurt.
Er wordt in uw brief van 1 juni jl. gemeld dat de brief van 20 januari van 2005 van het WBK aan de orde is geweest in de vergadering van 21 december 2004 en deze op die dag ook getekend is door de voormalige voorzitter van het DB en verzonden op 3 januari jl.. Wij hebben u bij brief van 20 januari jl. de besluitenlijst van 21 december van het DB als bijlage meegestuurd. Het is ons overigens bekend wat een B-procedure betekent. Uit de B-procedures van 21 december blijkt dat onze brief niet voorkomt op de lijst. Wij kunnen dus niet beoordelen of de brief inderdaad op 21 december aan de orde is geweest en kunnen dus ook niet beoordelen of de ondertekening door de voormalige voorzitter correct is. Het DB kan onze twijfels daarover wegnemen door ons een kopie te doen toekomen van de besluitenlijst waarop de behandeling van onze brief heeft plaatsgevonden.
De conclusie dat het DB dit niet als een vastlopende conflictsituatie ervaart, delen wij niet. Wij ervaren dit wel degelijk als een conflictsituatie en voelen ons genoodzaakt dit conflict aan de Ombudsman te Amsterdam voor te leggen.
Wij dienen hierbij een klacht in om de volgende redenen:
· gelet op de termijn van ruim 4 maanden tussen het reageren op onze brieven;
· onze argumenten te kwalificeren als een visie;
· vasthouden aan het eigen standpunt door het stadsdeel zonder op onze vragen en juridische argumenten gemotiveerd te reageren;
· ten onrechte bewoners allerlei handelingen te laten verrichten om in aanmerking te komen voor een ligplaatsvergunning;
· geen antwoord te geven op ons verzoek om het verzoek om een ligplaatsvergunning aan te vragen, in te trekken, en in een brief aan de bewoners kenbaar te maken dat er geen ligplaatsvergunning nodig is conform de VHB en NRW;
· geen antwoord geven op ons verzoek de betrokken bewoners een ligplaatsvergunning inclusief bezwaarclausule te verstrekken, zonder alle aangekondigde handelingen, zodat zij zelf kunnen bepalen of ze bezwaar willen maken of niet;
· geen antwoord op de onjuistheid van het noemen van een Raadsbesluit betreffende de aangewezen ligplaatsen i.p.v een besluit door B&W;
· vooruitlopen op e.v.t. nog te voeren beleid door op de site van het Stadsdeel-Noord (2004) aan te geven dat voor woonboten die op een voormalige aangewezen ligplaats op grond van art. 31 van de WWW een ligplaats innemen een ligplaatsvergunning moet worden aangevraagd;
· vooruitlopen op e.v.t nog te voeren beleid omdat art. 2.2. lid 2 VHB en genoemde artikelen in de VHB nog van kracht zijn;
· niet ter zake doende argumenten over beleid van andere gemeenten.
Hoogachtend,
Woonboten Komitee Zijkanaal I e.o.
G. van Zelst, bestuurlid
c.c. Ombudsman te Amsterdam + alle brieven en bijlagen – die reeds in het bezit zijn van het van het stadsdeel Noord Raadsleden